Jeremiah 7

1Het woord, dat tot Jeremia geschied is, van den Heere, zeggende: 2Sta in de poort van des Heeren huis, en roep aldaar dit woord uit, en zeg: Hoort des Heeren woord, o gans Juda! gij, die door deze poorten ingaat, om den Heere aan te bidden.
 huis, Dat is, tempel, gelijk vs.4.
,
 den HEERE Hebreeuws eigenlijk, u voor den HEERE te buigen, of neder te bukken; zie Gen 24:26 .
3Zo zegt de Heere der heirscharen, de God Israëls: Maakt uw wegen en uw handelingen goed, zo zal Ik ulieden doen wonen in deze plaats.
 goed, In plaats dat uw wandel en handel nu kwaad is, zo verbetert denzelven alzo, dat gij van het kwade afwijkende het goede voorneemt en doet, dat is, u recht bekeert; zie onder vs.5, en Jer 18:11 , enz. Het woord beteren betekent anderszins hetgeen goed is nog beter maken en alzo in het goede toe te nemen en te wassen.
,
 doen wonen Te weten van eeuw tot eeuw u bevestigen in uwe woonplaats, gelijk onder vs.7.
4Vertrouwt niet op valse woorden, zeggende: Des Heeren tempel, des Heeren tempel, des Heeren tempel, zijn deze!
 valse woorden, Hebreeuws, woorden, of dingen van de leugen, of der valsheid; dat is, waarmede gij tekortkomen en uzelven bedriegen zult; alzo onder vs.8.
,
 deze Als met den vinger wijzende op de delen van het gebouw des tempels, waarin het voorhof, heilig en allerheiligste waren, alle heilige plaatsen en woningen des Heeren genoemd. Dit was de ijdele troost der valse profeten, waarmede zij het volk in hunne boosheid stijfden tegen de dreigementen Gods en zijner profeten; te weten dat het geen nood had, omdat zij den tempel en tempeldienst onder zich hadden, waardoor zij genoeg meenden bewaard te zijn, hoewel zij ondertussen goddelooslijk leefden, en daarmede alles ontheiligden, gelijk in het volgende verklaard wordt. Anders: deze dingen [onze godsdiensten] [behoren tot] den tempel; de zin op een uitkomende.
5Maar indien gij uw wegen en uw handelingen waarlijk zult goed maken; indien gij waarlijk zult recht doen tussen den man en tussen zijn naaste;
 waarlijk Hebreeuws, goedmakende zult goedmaken, en alzo, doende zult recht doen.
6De vreemdeling, wees en weduwe niet zult verdrukken, en geen onschuldig bloed in deze plaats vergieten; en andere goden niet zult nawandelen, ulieden ten kwade;
 ulieden Waarover gij kwalijk zoudt moeten varen.
7Zo zal Ik u in deze plaats, in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, doen wonen van eeuw tot eeuw.
 eeuw tot eeuw Dat is, van de ene eeuw tot de andere eeuw, dat is altoos.
8Ziet, gij vertrouwt u op valse woorden, die geen nut doen.
 valse woorden, Gelijk boven vs.4.
9Zult gij stelen, doodslaan en overspel bedrijven, en valselijk zweren, en Baäl roken, en andere goden nawandelen, die gij niet kent?
 Zult gij stelen, Alsof de Heere zeide: Schaamt gij u niet zo huichelachtig en goddelooslijk te handelen?
10En dan komen en staan voor Mijn aangezicht in dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, en zeggen: Wij zijn verlost, om al deze gruwelen te doen?
 dat naar Mijn Naam Hebreeuws, over hetwelk mijn naam genoemd, of uitgeroepen is; alzo vs.11, 14, 30, en Jer 14:9 , en Jer 15:16 , enz. Vergelijk de manier van spreken met Isa 4:1 .
,
 Wij zijn verlost, Dat is, het heeft nu geen nood, wij zijn nu vrij en buiten gevaar, zullen voorzeker ontkomen en behouden zijn, nu wij onzen tempelgang gedaan hebben.
,
 om al deze gruwelen Dat is, om alzo uzelven tot deze boosheid verlof en vrijheid te geven en daarin meer en meer te verharden en voort te gaan. Anders: opdat wij al deze gruwelen mogen doen.
11Is dan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, in uw ogen een spelonk der moordenaren? Ziet, Ik heb het ook gezien, spreekt de Heere.
 uw ogen Dat is, houdt gij het daarvoor; is het naar uw oordeel zulk een huis, enz.
,
 moordenaren? Hebreeuws eigenlijk, doorbrekers, inbrekers; dat is geweldenaars, straatschenders, moordenaars; zie Psa 17:4 .
,
 Ziet, Alsof God zeide: Schaamt gij u niet zulke gruwelen voor mijne ogen te bedrijven, zo weet ook dat ik het zie en zoeken zal; want, enz.
12Want gaat nu henen naar Mijn plaats, die te Silo was, alwaar Ik Mijn Naam in het eerst had doen wonen; en ziet, wat Ik daaraan gedaan heb vanwege de boosheid van Mijn volk Israël.
 eerst had Nadat Jozua het land Kanaän had ingenomen; zie Jos 18:1 .
,
 wonen; Zie Psa 78:60 , en vergelijk 1Ki 8:13 , met de aantekening.
,
 wat Ik Te weten hoe Ik eerst de ark gevankelijk heb laten wegvoeren door de Filistijnen; zie 1Sa 4:11 ; Psa 78:60-61 , en naderhand de tien stammen, onder welke Silo gelegen was, heb laten wegvoeren naar Assyrië. Zie vs.14,15.
13En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt de Heere, en Ik tot u gesproken heb, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij niet gehoord hebt, en Ik u geroepen, maar gij niet geantwoord hebt;
 vroeg op Dat is, mijne profeten vroeg en intijds, steeds en doorgaans tot u zendende met een uitnemende vlijtigheid; zie 2Ch 36:15 ; alzo onder vs.25, en Jer 11:7 , en voorts dikwijls in dit boek.
14Zo zal Ik aan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, waarop gij vertrouwt, en aan deze plaats, die Ik u en uw vaderen gegeven heb, doen, gelijk als Ik aan Silo gedaan heb.
 doen, Door de Babyloniërs.
15En Ik zal ulieden van Mijn aangezicht wegwerpen, gelijk als Ik al uw broederen, het ganse zaad van Efraïm, weggeworpen heb.
 van Mijn aangezicht Vergelijk 2Ki 17:18 .
,
  Efraïm, Versta, de tien stammen, onder den naam van Efraïm, als de machtigste en aanzienlijkste, dikwijls begrepen, die uit hun land naar Assyrië zijn weggevoerd. Zie 2Ki 17:6 , 2Ki 17:23 , en 2Ki 18:11 .
16Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op, en loop Mij niet aan; want Ik zal u niet horen.
 Gij dan, Dit spreekt de Heere tot Jeremia.
,
 loop Mij Met voorbidden, of voorspreken. Zie Job 21:15 ; alzo onder Jer 27:18 .
17Ziet gij niet, wat zij doen in de steden van Juda, en op de straten van Jeruzalem? 18De kinderen lezen hout op, en de vaders steken het vuur aan, en de vrouwen kneden het deeg, om gebeelde koeken te maken voor de Melecheth des hemels, en anderen goden drankofferen te offeren, om Mij verdriet aan te doen.
 kinderen Zij zijn altemaal dol en razende van afgoderij.
,
 gebeelde Met afgodische figuren, gelijk enigen het Hebreeuwse woord verklaren.
,
 maken Dat is, bakken.
,
  Melecheth des hemels, Het Hebreeuwse woord, dat hier in den tekst gelaten is, wordt verscheidenlijk van de geleerden uitgelegd. Sommigen zetten het over: koningin des hemels, waardoor sommigen de maan, anderen enige grote sterren verstaan. Anderen zetten het over: de werken, of het maaksel des hemels; dat is, het ganse uitspansel met al het gesternte. Vergelijk onder Jer 8:2 , en Jer 19:13 , en Jer 44:17-19 , Jer 44:25 .
,
 te offeren, Of, proevende uitgieten, uitstorten. Zie Psa 16:4 . Alzo onder Jer 19:13 , en Jer 32:29 , en Jer 44:17-19 , enz.
,
 verdriet Of, te tergen, tot toorn te verwekken.
19Doen zij Mij verdriet aan? spreekt de Heere. Doen zij het zichzelven niet aan, tot beschaming huns aangezichts?
 Doen zij het Of, is het niet aan, of tegen zichzelven?
20Daarom zegt de Heere Heere alzo: Ziet, Mijn toorn en Mijn grimmigheid zal uitgestort worden over deze plaats, over de mensen en over de beesten, en over het geboomte des velds, en over de vrucht des aardrijks; en zal branden, en niet uitgeblust worden.
 de mensen Hebreeuws, over den mens en over het beest.
21Zo zegt de Heere der heirscharen, de God Israëls: Doet uw brandofferen tot uw slachtofferen, en eet vlees.
 Doet uw brandofferen De Heere wil zeggen: Offert zoveel als gij wilt, en verzadigt u met het vlees der dankoffers: dat doet gij voor uzelven, niet tot mijn dienst, [vergelijk Hos 8:13 ] , gelijk in het volgende verklaard wordt.
22Want Ik heb met uw vaderen, ten dage als Ik hen uit Egypteland uitvoerde, niet gesproken, noch hun geboden van zaken des brandoffers of slachtoffers.
 niet gesproken, De zin is: Dit is geenszins het voornaamste geweest, dat Ik hun belast heb, gelijk gij huichelaars dit neemt, maar zulk een oprechte gehoorzaamheid, die zij mij niet bewezen hebben en gij nog minder doet, gelijk volgt; zie van zulk een gebruik der woorden, niet, Hos 6:6 , en onder Jer 16:14 .
23Maar deze zaak heb Ik hun geboden, zeggende: Hoort naar Mijn stem, zo zal Ik u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn; en wandelt in al den weg, dien Ik u gebieden zal, opdat het u welga.
 God zijn, Zie Gen 17:7 .
,
 volk zijn; Zie Deu 7:6 .
24Doch zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar gewandeld in de raadslagen, in het goeddunken van hun boos hart; en zij zijn achterwaarts gekeerd, en niet voorwaarts.
 goeddunken Zie boven Jer 3:17 .
,
 gekeerd, Hebreeuws, geworden, of geweest.
,
 voorwaarts Hebreeuws, na, of voor het aangezicht; dat is, zij hebben mij den nek of rug toegekeerd, en niet het aangezicht, gelijk boven Jer 2:27 , en onder Jer 32:33 , enz.
25Van dien dag af, dat uw vaders uit Egypteland zijn uitgegaan, tot op dezen dag, zo heb Ik tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en zendende.
 vroeg op Dat is, tijdelijk en gestadiglijk zendende. Vergelijk boven vs.13.
26Doch zij hebben naar Mij niet gehoord, noch hun oor geneigd; maar zij hebben hun nek verhard, zij hebben het erger gemaakt dan hun vaders.
 nek verhard, Zie Exo 32:9 ; alzo onder Jer 17:23 , en Jer 19:15 ; Neh 9:17 , Neh 9:29 .
27Ook zult gij al deze woorden tot hen spreken, maar zij zullen naar u niet horen; gij zult wel tot hen roepen, maar zij zullen u niet antwoorden. 28Daarom zeg tot hen: Dit is het volk, dat naar de stem des Heeren, zijns Gods, niet hoort, en de tucht niet aanneemt; de waarheid is ondergegaan, en uitgeroeid van hun mond.
 de waarheid Of, trouw, geloof, gelijk boven Jer 5:1 .
,
 uitgeroeid Of, afgesneden; dat is, zij gaan altemaal met huichelarij, ontrouw en valsheid om, zij houden hunnen God geen woord noch geloof.
29Scheer uw hoofdhaar af, o Jeruzalem! en werp het weg, en verhef een weeklacht op de hoge plaatsen; want de Heere heeft het geslacht Zijner verbolgenheid verworpen en verlaten.
 Scheer Een teken van groten rouw. Zie Job 1:20 ; Isa 15:2 , en onder Jer 16:6 .
,
 hoofdhaar Het Hebreeuwse woord betekent al zulk haar, dat men lang heeft laten wassen en van welks afschering men zich heeft onthouden. Van denzelfden oorsprong komt ook het woord Nazireër, waarvan te zien is Num 6:2 , Num 6:5 ; Jdg 13:5 .
,
 geslacht Zie Psa 12:8 .
,
 verbolgenheid Of, oplopendheid, overlopende toornigheid; dat is, op hetwelk Hij ten hoogste vertoornd en ontsteld is. Of [gelijk sommigen] dat zijne verbolgenheid verwekt had, in enen zin. Vergelijk Deu 32:19 .
30Want de kinderen van Juda hebben gedaan, dat kwaad is in Mijn ogen, spreekt de Heere; zij hebben hun verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, om dat te verontreinigen.
 verfoeiselen Gelijk boven Jer 4:1 .
,
 huis, Den tempel.
,
 dat naar Mijn Naam Gelijk boven vs.10.
31En zij hebben gebouwd de hoogten van Tofeth, dat in het dal des zoons van Hinnom is, om hun zonen en hun dochteren met vuur te verbranden; hetwelk Ik niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen.
 Tofeth, Zie van dezen gruwel 2Ki 23:10 .
,
 zoons van Hinnom 2Ki 23:10 genoemd het dal der kinderen [Hebreeuws zonen] van Hinnom. Zie aldaar, en onder Jer 32:35 .
,
 geboden, Maar wel scherpelijk verboden en verfoeid. Zie Lev 18:21 .
,
 hart Of, op, over mijn hart opgeklommen; menselijk van God gesproken, gelijk wij zeggen: Het is mij nooit in den zin gekomen, het is niet eens in mijn hart opgekomen, in mijne gedachten opgeklommen; versta, dat Ik hun zulke gruwelen zou gebieden, of dezelve mij laten gevallen; vergelijk boven Jer 3:16 , en onder Jer 19:5 , en Jer 32:35 , en Jer 51:50 ; idem Eze 11:5 , en Eze 14:4 , en Eze 20:32 , en Eze 38:10 ; Luk 24:38 . Dezelfde manier van spreken wordt wat anders gebruikt onder Jer 44:21 , voor ter harte nemen, of iets dat in het hart opkomt om daarop te letten en dat te straffen.
32Daarom ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, dat het niet meer zal geheten worden Tofeth, noch dal des zoons van Hinnom, maar moorddal; en zij zullen ze in Tofeth begraven, omdat er geen plaats zal zijn.
 zij zullen ze Dat is, men zal, enz.
,
 Tofeth Deze plaats, die de afgodische Joden door hun gruwelijke afgoderij voor zeer heilig hadden gehouden, zal dan door de dode lichamen der verslagenen verontreinigd worden; alzo onder Jer 19:11 , Jer 19:13 .
,
 omdat Anders: totdat er geen plaats meer zij.
33En de dode lichamen dezes volks zullen het gevogelte des hemels, en het gedierte der aarde tot spijze zijn, en niemand zal ze afschrikken.
 En de dode lichamen Hebreeuws, het dode lichaam; alzo onder Jer 16:4 , en Jer 34:20 , enz.
,
 afschrikken De vogels of beesten van de dode lichamen verjagen.
34En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid; want het land zal tot een verwoesting worden.
Copyright information for DutSVVA